-
1 weiß
♦voorbeelden:weiß gekleidet • in het wit gekleedweiß glühend • witgloeiend, -heeteinen Weißen trinken • (een glas) witte wijn drinken〈informeel; figuurlijk〉 jemandem nicht das Weiße im Auge gönnen • iemand het licht in de ogen niet gunnen -
2 Weiß
〈o.; Weiß(es), Weiß〉♦voorbeelden: -
3 in Weiß gekleidet
in Weiß gekleidet -
4 weiß gekleidet
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский